Posts tonen met het label maria susanna du plessis. Alle posts tonen
Posts tonen met het label maria susanna du plessis. Alle posts tonen

woensdag 1 juni 2011

WAREN DE SURINAAMSE GOUVERNEURS EN PLANTERS ZWARTE EN GEKLEURDE EUROPESE PERSONEN?


WAREN DE SURINAAMSE GOUVERNEURS EN PLANTERS ZWARTE EN GEKLEURDE EUROPESE PERSONEN?

In ‘Isabelle de Charrière’ (Courtney 1993), een biografie over de feministische Nederlandse schrijfster barones Isabelle van Tuyl van Serooskerken, Belle van Zuylen (1740-1805), valt zeer verrassend te lezen over Anna Margaretha van Aerssen (1713-1803) de kleindochter van gouverneur Cornelis van Aerssen (1633-1688): ‘Mrs Maasdam black as chimney.’ (zwart als een schoorsteen). Haar echtgenoot, baron Aarnout Joost van der Duyn van Maasdam (1718-1785), is ‘ Her husband chimney sweeper.’ (schoorsteenveger). Dit schreef de Schotse auteur James Boswell (1740-1795) in zijn journaal (Heinemann 1952). Hij was van adellijke afkomst en een neef van Anna Margaretha. Zijn oma was namelijk Veronica van Aerssen, Lady Kincardine (1633-) de zuster van Cornelis van Aerssen. Boswell beschrijft zichzelf als ‘black’ en wordt beschreven als ‘swarthy, with black hair and black eyes.’ Van Zuylen schreef een gedicht over baron Maasdam ‘Over zijn zwart-bruine teint (A son teint noir et basané)(1764) en verzekert haar minnaar D’Hermenches in haar brieven dat de familie Van der Duyn beroemd is om hun zwarte huid. Over zichzelf schrijft zij: ‘Zij heeft niet de witte handen, ze weet het en maakt er zelfs grapjes over, maar huidkleur is geen zaak om mee te spotten.’(1764) Toch toont men ons alleen blonde, blauwogige portretten van deze zwarte en gekleurde personen en hun verwanten. Waarom?

Wat is zwart en wat is wit?

Eurocentrisme beweert dat er geen zwarten in Europe waren, laat staan dat zij lid vormden van de burgerlijke elite, de adel of van koninklijke families. Deze zwart ogende en als zwart beschreven personen zouden daarom ‘Zwarte Caucasiers’ zijn: blanken! Want in tegenstelling tot de ‘Sub-Sahara zwarten’ die eurocentrisme als ‘Echte Negers’ benoemd zou er in Afrika ook sprake zijn van ‘Afrikaanse Caucasiers.’ Daartoe kiest men bewust een aantal Oost Afrikanen, Somaliërs en Ethiopiërs uit met smalle neus, dunne lippen, glad haar en een zogenaamd Grieks profiel en zegt dat het in feite om leden van het Caucasische ras gaan, dus ‘blanken’ maar met een zwarte huid. Deze vreemde redenatie wordt ook gebruikt om te beweren dat de piramiden daarom niet door ‘Negers’ maar door blanken zijn gebouwd want ‘Echte negers’ zouden niet in staat zijn tot het ontwikkelen van een beschaving en het bouwen van piramiden.

Helaas voor eurocentrisme treft men in heel Afrika zwarten met ‘ witte’ trekken aan maar zij vormen geen afzonderlijke groep, noch een elite onder de zwarten. Er is slechts sprake van een variatie in fenotype, in het uiterlijk, die deel uitmaakt van de gene-pool. Feit is dat de mensheid is ontstaan in Oost Afrika, waar men de oudste botten treft. Daar deze oudste menssoorten aangepast waren aan het klimaat, was hij aannemelijk zwart of bruin. De Afrikanen verspreiden zich over heel Afrika en trokken ook naar andere werelddelen. Alle mensentypen in Afrika zijn inheems en geen immigranten of mengsel met andere volkeren. Alle mensentypen zaten reeds in de Afrikaanse mens. Men treft tot heden (aanwijzingen van) Afrikaanse typen in de hele wereld aan. Zoals een zestigtal, drie meter hoge, granieten, afrocentrische Olmeekse koningskoppen die onder andere bewijzen dat Afrikanen al vanaf 800 v.Chr. reisden tussen Afrika en Midden Amerika. (Van Sertima 1967) Wat Columbus 2000 jaar later in 1492 werkelijk ontdekte waren zwarte mensen in Zuid Amerika.

De oudste menselijke resten in Europa zijn die van de 40.000 jaar oude Grimaldi Mens en deze vertonen klassieke Afrikaanse kenmerken, dus ‘Echte negers.’ De oudste resten van Europese witten zijn echter slechts 6000 jaar oud en betreft migranten uit Centraal Azië die naar Europa trokken. Witten komen dus uit zwarten en wij zijn in feite allemaal Afrikanen. Witten kunnen beschouwd worden als ‘een gefixeerd albinoras’ omdat albinisme de enige bekende manier is in de natuur waarbij iets wits uit iets zwarts wordt geboren. Witten kunnen verder net als albino’s geen melanine als bescherming tegen de schadelijke zonnestraling aanmaken. Terwijl albinisme vele vormen kent die soms donkere haar, en donkere oogkleur en de lichte mogelijkheid tot bruinen in de zon toestaan. Deze verschijnselen treft men ook bij witten vandaag. Omdat iedereen gemengd is door migratie en volksverhuizingen zijn ook de zogenaamde blanken vandaag niet puur blank. Deze redenatie moet niet opgevat worden als denigrerend want albino’s zijn afgezien voor hun gevoeligheid voor de zon verder normale mensen. Voor overleving in een zonloos klimaat biedt een witte huid het voordeel van de aanmaak van vitamine D in de huid voor sterke botten. Zwarten kunnen met een goed dieet echter ook in zo’n klimaat overleven. Eurocentrisme is altijd vaag over het ontstaan van witte mensen, omdat zij tot vandaag is gebaseerd op witte suprematie.

De oude adellijke familie Van der Duyn van Maasdam

Belle van Zuylen was van een oude adellijke familie. Het Iconografische Bureau, Den Haag bezit een foto van het portret van haar oma Maria Jacoba van Goor (1687-1737), een rijke, Amsterdamse regentenvrouw met opvallende, Afrikaanse gelaatstrekken. Zij en haar man hadden hun enorm fortuin in aandelen in de slavenhandel gemaakt welke ze aan haar enig kind Helena Jacoba de Vicq, Van Zuylen’s moeder, hadden nagelaten. Haar kleindochter schreef later over de last van een beërfd fortuin dat niet op eerlijke wijze is vergaard. Van Zuylen ontmoette Baron Maasdam op een Joods huwelijksfeest in Den Haag. Zij was zo onder de indruk van zijn zeer zwarte uiterlijk dat ze er een politiek gedicht over schreef. ‘A son teint noir et basané’ (1764) (Over zijn zwartbruine kleur) leest als een ‘black is beautiful’ statement in een periode waarin het stagnerende ancien regime (oude politiek) en de despotische zwarte en gekleurde heersers onder vuur kwamen van de oprukkende, geschoolde burgerij. Baron Maasdam was de hoogste militair van de Zuidelijke Nederlanden en behoorde tot de oudste Nederlandse adellijke geslachten. Het geslacht Van der Duyn was een afsplitsing van het oude adellijk geslacht Van Brederode, een familie die ook betrokken was geweest bij de afscheidingsoorlog van de Republiek der Nederlanden tegen Spanje. Van Zuylen schrijft in haar gedicht dat slechts de persoonlijke merites gelden en niet de kleur en dat zwart mooi is. Zij vergelijkt hem met de oorlogsgod Mars, die traditioneel als zwart werd afgebeeld, en verkozen door de liefdesgodin Aphrodite (Cytherée)(Pomme de Cytherée: Appeltjes van Aphrodite) boven haar echtgenoot Vulcanus en haar blonde minnaar, de god Apollo. (Courtney 1993). In enkele brieven bevestigt Van Zuylen aan haar Zwitserse, adellijke minnaar en hugenoot D’Hermenches dat de familie Van der Duyn beroemd was om haar zeer zwarte uiterlijk. Wij treffen aangetrouwde leden van het geslacht Van der Duyn aan in de hoogste adellijke families. Echter bestaat er slechts één portret van baron Maasdam, afgedrukt in het Adelsboek, waarop hij als een blonde, blauwogige, witte man is afgebeeld. Wat betekent dat?

De familie van Aerssen van Sommelsdijck

Twee kleinzonen van Gouverneur Cornelis van Aersen werden op grond van het contract tussen de eigenaars van Suriname, de familie Van Aerssen, de Stad Amsterdam en de WIC: Gouverneurs van Suriname. Men bood na de moord op gouverneur Cornelis van Aerssen het gouverneurschap eerst aan zijn zoon François aan maar die weigerde. Het betreft de baron Henry de Cheusses en zijn broer baron Carel Emilius de Cheusses, twee zonen van een dochter van gouverneur Van Aerssen. De geadelde opa van gouverneur van Aerssen was François van Aerssen, Heer van Sommelsdijk (1598-1613) die de Republiek veertig jaar als diplomaat aan het Franse hof en later als minister van Staat had gediend. Hij oogt zwart en Afrikaans op een gravure (1704) terwijl zijn vrouw van Petronella Borre (1578-1653) op een half-gewit portret door Van Miereveldt (1636) kroes haar heeft. De vader van de gouverneur, ook genaamd Cornelis, was een speelmakker en adviseur van Stadhouder Willem II, prins van Oranje-Nassau. Cornelis van Aerssen huwde een Franse markiezin Marguerite de Montbrun de Puy. De familie van Aerssen was in de zeventiende eeuw de rijkste familie in de Republiek. Baron.de Cheusses trof de gouverneursweduwe Charlotte van der Lith (1700-1753), eigenares van Plantage Berg en Dal, wonende op het gouvernementspaleis aan en trouwde met haar. Zij is bekend als vijfvoudige weduwe Mevrouw Audra, en werd door een later familielid beschreven als een ‘Mulattin.’ (Mededeling Bernd Katt 2006). Haar Duitse opa Johannes Frederick Helvetius (1625-1709) was de arts van de Prins van Oranje, de latere stadhouder Willem III en van de Staten Generaal. Een gravure toont hem als een knappe persoon met een donkere huid en opvallend dikke lippen, met glad haar. De zus van Van der Lith was de oma van Jacobus van der Werff (1761-1807). Hij was ook een kleinzoon van Johanna Maria de Bruin, de oma van de beroemde Maria Susanna Du Plessis (1739-1795). Zij was als weduwe van Jan van Striep in 1715 hertrouwd met Jacobus van der Werff. (Neus 2002) Haar kleinzoon Jacobus van der Werff was de zoon van Elizabeth van der Graaff die behoorde tot de rijkste administrateurfamilies. Van der Werff werd geboren in het grootse huis in Paramaribo. Dit was door Pieter Mauricius, de zoon van Gouverneur Mauricius gebouwd op de plek waar vandaag de kathedraal staat. Zijn beide ouders waren in Europa geboren en getogen. Een schilderij (de la Croix 1761) toont hem als een zesjarig kind met sterke klassieke Afrikaanse gezichtstrekken, hoewel met een (ge)witte huid en gladde, wit gepoederde haren. Zijn stamboom toont alleen Europese personen en geen menging met in slavernij gehouden Afrikanen. Van der Werff vertrok naar Utrecht waar hij de dochter van een burgemeester huwde een hoge administratieve functie in de kerk bekleedde. Er was dus in Suriname sprake van kleur en Afrikaanse gelaatstrekken in de allerhoogste kringen. De Surinaamse elite was daarom een afspiegeling van de Europese elite en daarmee gebaseerd op zwarte suprematie.

Zwarte Europese koningen

Men treft beschrijvingen en portretten van adellijke en koninklijke personen aan die spreken van: The Black Boy, Black Tom, swarthy of bad complexion. Charlotte Sophie van Mecklenburg –Strelitz (1744-1818), koningin van George III en de oma van koningin Victoria, werd door haar persoonlijke arts beschreven als ‘A true mulatto face.’ Een tijdgenoot schreef ‘her nose is to wide and her mouth shows the same fault.’ Verder beschrijft men haar als ‘yellow’ of ‘brown.’ Sommige portretten tonen een gewone witte matrone, andere tonen een zwarte vrouw met klassieke Afrikaanse trekken en kroes haar. Koning Charles II Stuart van Engeland werd The Black Boy genoemd en in een wanted poster, uitgegeven door het parlement, beschreven als ‘a tall black man.’ James Boswell spreekt van ‘The swarthy Stuart.’ Hij oogt op vele portretten als een zeer zwarte man en vertoont op een enkel portret ook klassieke Afrikaanse trekken. Barones de Staël-Holstein staat beschreven als ‘swarthy’ en ‘good features bad complexion.’ Slechts een tekening door Friedrich Tieck toont haar zwarte huid, voor de rest treft men alleen witte portretten die vreemd genoeg in opdracht van haarzelf zijn gemaakt. De Staël is overigens de bedenker van de populaire tekst ‘Hoe beter ik de mensheid leer kennen, hoe meer ik van mijn hond houd.’ Haar vader, baron de Necker was minister van financiën van de arme Lodewijck XVI van Frankrijk. Keizer Leopold II Habsburg en zijn familieleden ogen als Afrikanen en hijzelf vertoont de beroemde Habsburgse kaak die meer weg heeft van sterke subnasale prognastie, een ander kenmerk van het klassieke Afrikaanse type.

De Moor in de Europese kunst

Opvallend is dat de vele afbeeldingen van De Moor in de westerse kunst altijd een klassieke Afrikaan betreft. Er bestaan ontstellend veel schilderijen, beelden, voorwerpen of sieraden met een Moor. Vele steden hebben de kop van een Moor in hun stadswapen, vele adellijke families hebben een Morenkop in hun familiewapen of verwijst de familienaam naar de Moor. Indien men de vele afbeeldingen en verwijzingen naar de Moor bestudeert, vanaf het begin in 1120, begrijpt men dat het niet om bedienden of slaven of overwonnen vijanden gaat, maar symbolen zijn van blauw bloed. De adel had als identiteit blauw bloed, gesymboliseerd door de Moor en was daarmee een zwarte identiteit. Men huwde daarom uitsluitend onderling ter behoud van blauw bloed, ter behoud van kleur. Waar zij zich uit propagandistische overwegingen als witten lieten afbeelden gingen ze vergezeld van een Moortje dat hun zwarte voorvader en symbool van hun hoge adellijke geboorte was. Blauw bloed verwijst naar de blauwe mannen waar vele middeleeuwse bronnen (500-1500) melding van maken. Het waren afstammelingen van de Afrikaanse Europeanen die blijkbaar met de Renaissance (1500) in heel Europa de macht hadden.De Renaissance is een herontdekking van de klassieke wetenschap van de Grieks Romeinse tijd. Europa dankt alles wat zij vandaag is aan de Renaissance en dus aan deze zwarte en gekleurde elite die echter ook een despotische en wrede overheersing vormde. Vanwege het gebruik van verwitte en vervalste portretten vandaag in alle Europese musea kan men stellen dat witte suprematie is gebaseerd op valse portretten van een zwarte en gekleurde Europese elite.

Maria Susanna Du Plessis (1739-1795)

Gouverneur Mauricius verschaft één van de weinige persoonsbeschrijvingen van de Surinaamse planters elite. Hij schrijft over Anna Juliën (1705-) als ‘ een oude mulattin die hare directeur huwde.’ Haar dochter Elizabeth Buys (1728-1775) uit een eerder huwelijk werd de tweede vrouw van gouverneur Johan Nepvue (1719-1779). Elizabeth Buys was eerder getrouwd met Isaac Stolkert en was de moeder van Frederick Stolkert, de tweede echtgenoot van Maria Susanna Du Plessis, de eigenares van Plantage Nijd ten Spijt. Grootmeester Stolkert was een rijke administrateur die samen met zijn eigen plantages meer dan zestien plantages beheerde. Hoewel wij geen afbeeldingen van deze personen kennen gaat men er zondermeer vanuit dat deze gekleurde mensen met witte Europeanen huwden en dat Stolkert daarom een casties zou zijn. Deze gedachte is mede gebaseerd op regelgeving die huwelijken tussen zwarten en witten verbood. Dus als Juliën een mulattin was en haar vader een Italiaan, dan moest haar moeder Elizabeth Dobinson beslist een zwarte vrouw zijn geweest. Charlotte van der Lith zou in uiterlijk een ‘mulattin’ zijn geweest. Dat levert een puzzel op. Echter is hier inmiddels door deductie op basis van persoonsbeschrijvingen en portretten, vastgesteld dat er ook in Europa zwarten leefden en deel vormden van de elite. Dat dus beide ouders van Anna Juliën of Charlotte van der Lith gekleurde Europese personen konden zijn geweest. Van der Lith’s grootvader, Helvetius oogt gekleurd. Zijn zonen en kleinzonen bekleedden hoge functies aan het Franse hof wat Van der Lith tot een belangrijke factor maakte.

Mulattentypen

In de Surinamistiek gebruikt men een kleursystematiek gebaseerd op mengsels tussen zwart en wit en spreekt men van mulatten als half zwart en half wit. Mestiezen als een kwart zwart en drievierde wit. Vervolgens casties, poesties, listies en liplap die dan als wit werd beschouwd. Wat ontbreekt is de intellectuele souplesse bij de nogal slaafse toepassing. Want men staat er niet bij stil dat het product van twee mulatten ook het fenotype, het uiterlijk van een mulat heeft. En hoe zou men het product van een mulat en een casties, ½ zwart x 1/8 zwart = 8/16 x 2/16= 0,0625 zwart, moeten noemen? Er was geen enkele wet die zegt dat gekleurde vrouwen alleen met witte Europeanen kinderen moesten krijgen. Verder staat vast dat wellicht de meerderheid van de voorname Surinaamse planters en gouverneurs, geen witte mensen waren, maar gekleurde Europeanen. Daniel Pichot, lid van de rijkste Surinaamse familie oogt zwart en prognastisch. Het woord ‘blank’ sloeg blijkbaar meer op hun Europese origine dan hun werkelijke kleur die van heel zwart tot heel licht kon zijn geweest. Reden waarom ik deze systematiek ben gaan opvatten als een ‘huis en tuin’ beschrijving van ‘mulattentypen’ in de trant van: stel dat een mesties met een witte huwt, welke kleur en gelaatstrekken kan hun kind hebben? Ik kwam ook tot deze gedachte omdat men in andere kolonies volstond met aanduidingen als ‘quarterone’ of ‘dark mulatto’ of ‘light mulatto.’ Uit ervaring weten wij dat in gekleurde gezinnen en families mensen van verschillende tinten voorkomen met meer of minder Afrikaanse trekken, maar toch dezelfde genen delen. Algemeen kan men echter stellen dat men belang stelde in de kleur van nakomelingen van slaven om de mate van assimilatie en acceptatie van slavernij en loyaliteit aan koloniale overheersing af te meten. De huisslaven waren in het algemeen kinderen en half-broers en zusters van de meesters en dankten hun privileges aan deze relatie. Het willekeurig weren van personen uit bijvoorbeeld de milities was minder vanwege hun donkere kleur dan vanwege sociale afkomst, mate van assimilatie en onvoldoende loyaliteit aan het koloniale gezag. Elizabeth Samson was blijkbaar behoorlijk zwart, maar kon als rijke meesteres meedoen omdat zij zich had aangepast aan het verderfelijke systeem van slavernij.

‘Niet de witte handen’

Barones Belle van Zuylen beschrijft in 1764, in een psychologisch zelfportret, haar uiterlijk als: ‘Ze heeft niet de witte handen, ze weet het en maakt er grapjes over, maar het [huidkleur] is geen zaak om mee te spotten.’ Haar schuilnaam Zélide kan herleid worden tot een personage uit een opera van Voltaire ‘Tanis et Zélide’(1756), Zélide is de dochter van farao, een Afrikaanse vorst. Ook vanwege andere verwijzingen in haar werk vol zwarte en gekleurde personages mag men stellen dat Van Zuylen een zwart bewustzijn had. Van Zuylen was heel licht gekleurd, maar opvallend is dat haar minnaars D’Hermenches en daarna, Benjamin Constant, erg donkere adellijke personen waren. Benjamin Constant, een religie historicus en later lid van het Franse senaat wordt beschreven als met ‘very bad complexion.,’ (erg slechte teint) een eufemisme voor erg zwart. Hij is een neef van D’Hermenches en beide ogen heel zwart op een enkel portret, hoewel er geen weergave is van Afrikaanse gezichtstrekken op deze portretten. Van Zuylen verliest Constant aan barones Germaine de Staël-Holstein ( 1766-1816 ), een politica en schrijfster, die als ‘swarthy’ en ‘good feautures, bad complexion’(goede trekken, slechte kleur) wordt beschreven..

Na Van Zuylen’s huwelijk met Monsieur de Charrière, van Zwitserse adel, vestigt zij zich in zijn woonplaats bij Neuchâtel. Daar schijnt zich een kleine Surinaamse enclave te bevinden van absente surinaamse plantagehouders als Pierre-Alexander Du Peyrou (1729-1794). Zij raakt bevriend met deze rijke, in Suriname geboren en getogen planter die haar adviseert bij de uitgave van haar romans en politieke brochures. Hij is zelf ook bekend als schrijver en bevriend met Jean Jaques Rousseau (1712-1778), de grootste filosoof van de Verlichting die met Voltaire ook bekend staan als ‘De vaders van de Franse Revolutie.’ Du Peyrou is de mecenas van Rousseau en geeft na diens overlijden het gehele oeuvre van Rousseau uit. James Boswell is een andere volgeling van Rousseau en beschrijft hem als ‘A genteel black man in an Armenian coat.’ De meeste bekende portretten van Rousseau tonen een lijkbleke man, soms in Armeense kleding, maar enkele gravures tonen inderdaad een zwarte man. Men kan stellen dat Surinaams slavengeld bij Rousseau terechtkwam waarmee het werk van Rousseau ook deel vormt van de Surinaamse intellectuele erfenis. Surinamers moeten daarom Rousseau claimen en bestuderen.

‘Monsieur de Surinam:’ Pierre-Alexander Du Peyrou (1729-1795)

Rousseau beschrijft in zijn twaalfdelige autobiografie ‘Confessions’ zijn vriend Du Peyrou onder meer als ‘son teint basané’ (zijn donkerbruine kleur). Het enige bekende portret toont een witte of licht getinte man met gepoederd haar. Du Peyrou was een derde generatie Surinamer (net als Maria Susanna Du Plessis), geboren uit Nederlandse en Franse voorouders en eigenaar van de plantages Perou, Libanon en La Nouvelle Espérance aan de Cottica. Zijn moeder Lucie Droilhet (1702-1766), door Rousseau geëerd als ‘De koningin der moeders,’ was een zuster van Marie Droilhet (1702-1744), de moeder van Johan-Alexander van Sandick (1727-1763), erfgenaam van een ander plantersgeslacht. De schoonvader van Van Sandick, baron Onno Zwier van Haren, beschreef hem als dat hij ‘de melk van een Swartin had gezogen.’ Uit de context valt op te maken dat Van Haren Marie Drouilhet (1702-1744) bedoelde. Johan van Sandick beschreef zichzelf als ‘bruin, met bruine ogen’  en was volgens Halbertsma ‘ineengedrongen en bruin van postuur.’ Terwijl ook zijn zoon Onno Zwier van Sandick (1759-1822) zich als ‘bruin, met bruin haar’ beschreef en door Halbertsma als met een ‘ West-Indisch’ uiterlijk wordt gekarakteriseerd, een ander eufemisme voor gekleurd. Toch ogen beiden op respectievelijk een schilderij en een foto als witte mensen. Het was niet mogelijk een afbeelding van Lucie Drouilhet te vinden. Afbeeldingen van de Friese Baron van Haren, zijn echtgenote, dochter Caroline en kleinzoon Onno Zwier van Sandick tonen Indonesisch uitziende personen.

Pays de Vaud

Belle van Zuylen leefde in een landstreek Pays de Vaud waar volgens Benjamin Constant de meisjes ‘een beetje bruin’ zijn. Zij beschrijft in de roman ‘De geschiedenis van Caliste’ (1978) het personage Cécile als een typische Vaudoise en als ‘bruin.’ Men gaat ervan uit dat zij een beschrijving vormt van haar bestaande vriendin, Caroline de Chambrier (1768-1859). Zij behoorde tot de familie van Philippe de Chambrier, de stiefvader van Pierre-Alexander Du Peyrou. De Chambrier was tot 1747 de adjudant van gouverneur Mauricius, maar behoorde tot de republikeinse planterspartij, ook bekend als ‘de cabale (1742-1753).’ Een partij bestaande uit de rijkste Surinaamse planters die streefden naar onafhankelijkheid van Suriname. Charlotte van der Lith vormde samen met Mr. Samuel Pichot de leiders. Reden waarom De Chambrier zijn functie neerlegde en terugging naar zijn geboortestad Neuchâtel, waar zijn familie behoorde tot de plaatselijke patriciersklasse.  Er is geen portret van de Chambrier aangemeld. Veel Surinaamse kolonisten hadden een Zwitserse achtergrond, waaronder kolonel Fourgeoud, Zubli, Conrad, Appenzell en Schaffhausen.

Revisionistische, gewitte portretten

Tijdens onderzoek voor mijn historische studie en toneelstuk over Maria Susanna Du Plessis (1739-1795) (2002)(2008) zocht ik naar afbeeldingen van Surinaamse gouverneurs en planters maar vond tot mijn verwondering bijzonder weinig. Wat heel vreemd is als men bedenkt dat er duizenden portretten in omloop waren afgaande op de mode in die tijd om al de wanden van de salon met familieportretten te behangen. Ook maken al de Surinaamse inventarissen melding van vele portretten en schilderijen. Er is een opmerking dat Johan Raye, de enige zoon van Charlotte van der Lith, opdracht zou hebben gegeven om de hele collectie van familieportretten te vernietigen. Waarom? Een zoektocht leverde voornamelijk Europese familieleden op waarop soms duidelijk sprake is van etnische gelaatstrekken. De afwezigheid van Surinaamse portretten kan dus geweten worden aan het feit dat het om zwarte en gekleurde Europese personen en nakomelingen van slaven gaat die zich ook als zwarten lieten afbeelden. Maar later werd kleur bij de burgerlijke elite en adel om politieke reden problematisch wat leidde tot revisionisme. Wat men ons vandaag aan portretten toont in musea en wetenschappelijke werken zijn door mij gedefinieerd als ‘gewitte’ of ‘gemooide’ portretten van personen die als zwart en gekleurd worden beschreven.

Het meest significante aspect van de Franse revolutie (1789-1795) was de onthoofding van Lodewijck XVI van Bourbon en zijn vrouw Marie-Antoinette van Habsburg want daarmee werd als het ware de betovering verbroken. De oppermachtige ‘goden, de zwarte koningen ‘bij de Gratie Gods’ konden verdreven en gedood worden. in de aanloop naar de Franse Revolutie kwam de zwarte adel onder vuur en zij kozen als concessie voor de absurde witte make-up en blonde pruiken mode. De witte make-up was vanwege het giftige loodwit en arsenicum ook een blekende crème. Dat is een verdere aanwijzing dat de elite zwart en gekleurd was. Blauw bloed is zwart bloed, gesymboliseerd door een Moor. Men heeft toen de geschiedenis na 1789, het begin van de Franse Revolutie en vooral in de negentiende eeuw met haar overdreven racisme, gewit door zwarte portretten of Zwarte Madonna’s te vernietigen of te verstoppen, of over te schilderen met beige verf. Ook maakte men verwitte kopieën van zwarte portretten. Soms toont men willekeurige portretten die men van een naam en familiewapen voorzag om voor een voorouder te kunnen doorgaan. Sommige portretten kennen we alleen als een kopie welke door de erfgenaam werd prijsgegeven, zoals het Miereveldt portret van de rechtsfilosoof Hugo Grotius, terwijl het origineel niet wordt geopenbaard. Witte Suprematie, het idee dat witten biologisch superieur zijn en de dragers van beschaving zouden zijn is dus gebaseerd op vervalste verwitte portretten van een zwarte en gekleurde adellijke, koninklijke en intellectuele elite.

Meest opvallend zijn echter de vele authentieke portretten die in opdracht van de gekleurde zitter zijn gemaakt en die hem of haar als wit tonen. Het eerder genoemde De Spinney portret van Baron van der Duyn die als zwartbruin en schoorsteenveger wordt beschreven toont een witte man, met blauwe ogen en licht haar. Hoewel zijn sombere gezichtstrekken overeenkomen met de beschrijving in Van Zuylen’s gedicht. Deze portretten zijn te beschouwen als propaganda portretten toen de zwarte en gekleurde adel en elite onder vuur kwam te liggen inde periode voorafgaande aan de Franse Revolutie (1789). Door witte make-up en blonde pruiken te dragen kwamen zij tegemoet aan de groeiende weerstand tegen de overheersing door de zwarte en gekleurde elite in Europa. Deze bizarre make-up en pruikenmode kan echter alleen zijn geweest om zwarten wit te maken en gaf aanleiding tot de gewitte portretten. De beschrijving van Cécile door Van Zuylen suggereert dat het woord ‘beauty’ (schoonheid) betrekking heeft op witte schoonheid want zij stelt dat Cécile ‘plus belle’(mooier) zou zijn geweest als ze witter was. Men worstelde dus al lange tijd met het vraagstuk van schoonheid welke soms doorsloeg naar het Griekse ideaal. Maar opvallend is dat men toch zwarte partners koos. De authentieke gewitte portretten moeten echter ook als propaganda portretten beschouwd  worden omdat de heerser zich daarmee vereenzelfde met het witte volk en tevens daarmee zijn grote macht legitimeerde. Blijkbaar vormde de zwarte elite een kleine minderheid tussen de witte Europeanen. Negentiende eeuwse vervalst portretten van nationale helden zijn revisionistische portretten die de zwarte overheersing in de vorige eeuwen moesten verbergen. Zelf Belle van Zuylen die ons vertelt dat zij ‘niet de witte handen heeft’ en op de zwartste adellijke mannen viel om zwartere kinderen te krijgen, wordt opeens beschreven als een ‘typische Hollandse schoonheid met blond haar en blauwe ogen.’

De zwarte en gekleurde Surinaamse planters

De Surinaamse planterselite vormde dus een directe afspiegeling van de Europese elite en was zwart en gekleurd. Veel van afstammelingen huwden in de adel vanwege hun enorme rijkdom. Blauw bloed stond echter voor de aangeboren, oude adel. Deze uitdrukking moet herleid worden tot ‘blauwe mannen’ zoals Europese zwarten in de Middeleeuwen werden genoemd. Zij werden in 1500 met de Renaissance in heel Europa een despotische en wrede elite die op basis van superieure militaire macht, discipline en wetenschappelijke kennis Europa maakten tot wat het vandaag is. Men kan hun opkomst volgen via de vele afbeeldingen van de Heilige Maurits (258-281), geboren in Thebe in de derde eeuw die sinds 1120 in Zuid Duitsland en Bohemen als een klassieke Afrikaan werd afgebeeld. De opkomst en de grote verspreiding tot in de koloniën van schilderijen waarop de Moorse koning Balthazar de geboortescène van Jezus domineert is een andere indicatie van de opkomst van de zwarte Europese heerser. De basis van de adellijke macht was strikte endogamie,  men huwde uitsluitend onderling ter behoud van blauw bloed. Bij hoog adellijke huwelijken hadden de partners beiden een ‘volle kwartier’ met zestien adellijke voorouders. Trouwen buiten de stand zou de moeite van vorige generaties teniet hebben gedaan. Want men ging ervanuit dat zwart superieur was aan wit. Daarom aanbad men ook afbeeldingen van Zwarte Madonna’s met een zwart kindje Jezus, want god was zwart. Net zoals men tegenwoordig Jezus als een witte man, soms zelf als een blonde ariër afbeeld. De vele afbeeldingen van symbolische Moren wijst op een hoge status van afstammelingen van Afrikanen, de oorspronkelijke Europeanen.

Is er sprake van revisionisme?

De geschiedenis zoals de kolonisator die aan Surinamers heeft verteld en die men in alle Europese musea en ons Surinaams museum aan ons opdringt is dus gebaseerd op revisionisme, waarbij men de overheersing van witten door zwarten (1500-1789) wil verbergen. Dit revisionisme is de basis van wetenschappelijk racisme tegen de zwarte mens welke pas rond 1770 een factor werd. Men verzon als antwoord op zwarte suprematie en overheersing een theorie dat zwarten inferieur waren, lelijk en aapachtig, dom en wraakzuchtig. Dit revionisme werd geprojecteerd op vroegere tijden en gaf aanleiding tot het verdelen van de mensheid in rassen met de witte, christelijke, heteroseksuele man als het summum van de schepping en de zwarte man helemaal onder aan de ladder. Men ging zelf zover om de oude Egyptische beschaving te claimen als een witte beschaving, want zwarten werden niet geacht piramiden te kunnen bouwen. Men lanceerde een theorie van ‘Caucasische Afrikanen’ of ‘Zwarte Caucasiers.’ Het witte ras wordt ook het Caucasische ras genoemd en Oost Afrikanen zouden ondanks hun zwarte huid, toch witten zijn! Sommige Afrikanen vertonen, net als andere Afrikanen in heel Afrika, gezichtskenmerken die men met witten associeert, hoewel geen enkel weldenkend mens hen als witten beschouwt. Bij navraag zijn deze Nilotische zwarten geschokt te horen dat ze volgens de eurocentrische wetenschap witten zouden zijn. Deze theorieën werden dus ook bedacht om de rol van zwarten in de Europese beschaving te verbergen, want het zou om ‘Zwarte Caucasiers’ gaan, dus witten. Dan blijft de vraag waarom hun portretten gewit werden als zij toch blanken waren?. Tevens treft men veel leden van de Europese elite die niet alleen de zwarte kleur tonen, maar ook gezichtstrekken die geassocieerd worden met Klassieke Afrikanen zoals kroes haar, brede en platte neuzen, dikke lippen en subnasale prognastie. Prognastie, het vooruitsteken van de boven en onderkaak komt ook bij Chinezen en Indonesiërs voor, maar ook bij zogenaamde ‘blanken,’ maar wordt de zwarten zeer aangerekend en maakt hen ‘lelijk’ in de visie van de witte suprematisten. Eurocentrische geleerden gingen zelf zover om de zwarte pigment op Egyptische beelden te verwijderen of valse, witte afbeeldingen te maken die zelf in musea terechtkwamen om te bewijzen dat de klassieke Egyptenaren witte mensen waren. De racistische haat richtte zich dus tegen het symbool van de zwarte suprematie, de Moor, een klassieke Afrikaan. Dat is de oorzaak van racisme.

Conclusie

De Surinaamse geschiedenis komt pas tot leven als men deze in een internationaal perspectief bestudeert. De Surinaamse gouverneurs en kolonisten zijn exponenten van Europese elites en processen. Waar kwamen zij vandaan, waarom vertrokken zij naar de koloniën, wat gebeurde er met hun nakomelingen, wat gebeurde er met hun enorme fortuinen? Afgaande op mijn onderzoek over de zwarte en gekleurde Europese elite die ik naar aanleiding van de schaarse Surinaamse bronnen toepaste op de Surinamers kunnen wij concluderen dat de voornaamste Surinaamse planters en gouverneurs een afspiegeling vormden van de zwarte en gekleurde Europese elite. Deels burgerlijk, deels adellijk. Zij vereenzelfden zich met de Moor, een klassieke Afrikaan en huwden onderling ter behoud van kleur. De Europese gekleurde natie kan gedefinieerd worden als een ‘endogaam, gefixeerd mulattenras waarvan leden er meer Afrikaans, Aziatisch of wit uitzagen.’ De definitie als ‘een mulattenras’ houdt verband met afbeeldingen van Moren of Blauwe mannen, Europese Afrikanen. Vele Europese familienamen hebben het woord Moor als basis. Mauricius is slechts de Latijnse vorm van Maurits, de naam van een zwarte heilige die bovendien Moor betekent. Zij hadden daarmee een zwarte identiteit. Gouverneur Mauricius was ondanks het gewitte portret van de schilder Troost wellicht een zwarte man.

Om zich werkelijk vrij te kunnen maken van de witte superioriteit gedachte welke aan de basis ligt van de kolonialistische overheersing die tot vandaag nog heerst zouden Surinamers om bewijzen moeten vragen en daarom liever eigenhandig hun geschiedenis moeten onderzoeken. En zodoende vaststellen dat de zwarte beschaving al 10.000 jaar duurt. Toen de Afrikanen van de savannes rond de evenaar langzaam langs de Nijl omhoog migreerden en de Egyptische beschaving stichten. Na twee duizend jaar waren zij in staat een dertig tal enorme piramiden te bouwen. Hoewel vandaag zwarten altijd met slavernij worden geassocieerd duurde slavernij slechts 500 jaar en moet daarom niet gebruikt worden om zwarten te definiëren. Eerder staat vast dat de eerste mens een Oost Afrikaan was en dat wij allemaal in feite Afrikanen zijn. Beschaving werd door zwarten naar Europa gebracht door voortdurend contact met Afrika. De klassieke Egyptenaren stichtten mijn kolonies in Europa (Sertima). Julius Ceasar bracht Afrikanen, Anatoliers en Iraniers in 50 v. Chr. Naar West Europa en Engeland om tegen o.a. de Germanen te vechten. Hun nakomelingen vestigden zich langs de Rijn en de Donau en waren tot in de 17e eeuw herkenbaar als zwarten. Migranten uit Zuid Duitsland werden Black Dutch genoemd in Amerika en hadden de status van blanken. Een deel van de Ierse migranten werden Black Irisch genoemd en werden in hun uiterlijk vergelen met zwarten.

Toch geloof ik niet in zwart is goed en wit is slecht denken, want het was deze zwarte en gekleurde Europese elite, maar ook vrije Afrikanen in Afrika en nakomelingen van Surinaamse slaven die het slavernij systeem in stand hielden. De meerderheid van slavenmeesters die in 1863 gecompenseerd werden voor hun bevrijde slaven waren gekleurde Surinamers (Oso). In de slavernij era organiseerden Afrikaanse koningen oorlogen met buurvolkeren om hen in slavernij te kunnen ontvoeren en verkochten zelfs hun eigen onderdanen aan de christelijke slavenhalers. Een oude wijsheid zet dat ‘De vijand van de neeger de neeger zelf is.’ Slavernij en kolonialisme konden nooit zo lang voortduren zonder de collaboratie van de zwarte mens met zijn eigen onderdrukkers. Dit is het gevolg van geestelijke slavernij, welke het gevolg van geweld, indoctrinatie en revisionisme is. Waarbij de meester met een gerust hart  op reis kon gaan in goed vertrouwen dat de slaven zichzelf en elkaar verder in slavernij hielden. Helaas speelt deze geestelijke slavernij nog steeds, temeer daar wij opnieuw gekoloniseerd worden. De voormalige kolonisator bindt de Surinaamse intellectuele elite aan zich door het grif verstrekken van euro’s. en nog altijd geldt; wiens brood men eet…Net als vroegers zijn Surinamers in ruil voor hun elf zilverlingen, eigenhandig bezig hun land te verkopen aan de kolonisator, verlenen hand en spandiensten om de Surinaamse jeugd bloot te stellen aan witte suprematie indoctrinatie.

Verblijf  in Europa heeft mij inmiddels op hardhandige wijze geleerd dat waar Surinamers zichzelf als vrij en gelijkwaardig aan witten zien, dit door witten niet hetzelfde wordt ervaren. Surinamers zijn wars van de gedachte dat sommigen ‘hooggeboren’ zouden zijn. Wij zijn in feite door de strijd van onze Europese voorouders egalitair en republikeins in ons wereldbeeld. Daarbij denk ik aan onze afkeer voor ‘Names and faces,’ het voortrekken van bepaalde personen. In Nederland, Engeland, Spanje etc. kent men echter tot vandaag een feodaal koningshuis en is de adel nog volop aanwezig in sleutelposities als de rechtspraak, het leger en de diplomatie. Men accepteert daarmee het principe van Names and faces, aangeboren posities, rechten en privileges. Burgers bindt men aan de monarchie door een jaarlijkse lintjesregen die hen tot een quasi ‘ridder’ en ‘officier’ maken. Onlangs retourneerde Frank Martinus Arion terecht zijn koninklijke onderscheiding en zou geen ‘vier musketiers meer spelen.’ Gebouwen, bruggen en instellingen worden naar leden van de koninklijke familie genoemd alsof het hun bezit is. Zij zijn gevrijwaard van belastingen en ontvangen ook nog een grote toelage boven op hun privé inkomsten uit een enorm, eeuwenoud vermogen. Ook houdt men krampachtig een vals beeld in stand van koningsgezindheid bij het volk. Het is moeilijk voor te stellen hoe hardwerkende en weldenkende Hollanders zich nog kunnen identificeren met personen die in jurken van 10.000 euro rondlopen.

Men leert het volk in Europa via onderwijs en media om ‘de andere’ als een gevaar en een vijand te beschouwen. Dit is verklaarbaar uit de overwinning van Europa op de zwarte elite. Willem I van Oranje (1533-1584), de stichter van de Nederlandse monarchie staat beschreven als ‘bruyn van baerd ende verve’ en ‘ meer bruin dan wit’ en oogt als een zwarte man met subnasale prognastie en krullend haar. De negentiende zwarte elite werd wit en ‘opo ju kloroe’ gold wellicht eerst voor de elite waardoor voormalige zwarte koningshuizen nu wit ogen. Men gebruikt voor de achterstelling van zwarte en gekleurde burgers Staatsracisme welke gericht is op het weren van zwarte en gekleurde burgers uit posities van gezag en posities van macht. Hoewel dit in strijd is met de Universele Mensenrechten. Zwarte en gekleurde burgers die wel maatschappelijk succesvol zijn hebben eerst door hun acties kenbaar gemaakt dat zij deze racistische status quo in Nederland accepteren. De populaire zwarte acteurs en artiesten begonnen hun carrières op politiescholen om witte agenten te leren om zwarten te vernederen.

In het historisch vakgebied betekent het dat zwarten alleen slavernij mogen onderzoeken en geen onderzoek mogen doen naar ‘witte mensen zaken’ zoals de etniciteit van de Europese adel en koningshuizen. Ze worden ook niet geacht om als primitieve wezens commentaar te geven op de Europese portretkunst. Elke aanval op deze iconen schijnt men als een halszaak op te vatten, met rampzalige gevolgen voor de overtreder. Ook zullen aldus geassimileerde zwarten niet protesteren als de staat met maatregelen komt die zwarte en gekleurde burgers stigmatiseren of verder benadelen en beperken in hun kansen. Integendeel ziet men deze geassimileerde hoge zwarten, Huisnegers van Staat, meedoen en zelf actieve steun verlenen aan bijvoorbeeld medische projecten om zwarte mensen te stigmatiseren als psychisch inferieur.

De doorsnee Europeaan is echter niet kwaad van zichzelf, maar slechts het slachtoffer van een bloeddorstige, kolonialistische en militaristische elite die hen door angst en indoctrinatie al eeuwenlang aan zich onderwerpt, en hen als kanonnenvlees en belastingkoeien exploiteert. Positieve krachten komen niet aan bod en worden geïntimideerd om geen hulp te geven aan de zwarte en gekleurde minderheid. In feite zijn zwarten in Europa vandaag geen burgers met burgerrechten maar slechts Negers die getolereerd worden en dankbaar moeten zijn voor wat ze krijgen. Het fenomenale succes van Geert Wilders bevestigt de bestaande vooroordelen tegen zwarten en stelt deze zaken zeer op scherp wat op kort termijn rampzalige gevolgen kan hebben voor de Surinamers in Nederland die zullen moeten vluchten.

Egmond Codfried
Paramaribo, Juni 2009
Voor info over bronnen, een expositie, bestellingen of het geven van een lezing.



Bronnen:

Belle van Zuylen’s vergeten oma; Maria Jacoba van Goor (1687-1737); Een beknopte studie over zwarten en kleurlingen in Europa en Nederland door de eeuwen heen (with a summary in English), Egmond Codfried, Den Haag 2007(2005). Geïllustreerd met een uitgebreide noten apparaat, literatuurlijst en archieven.

Brochure: Blue Blood is Black Blood: The iconographical proof of a dominating black and colored European Race who were a noble and royal elite (1500-1789).
Blauw bloed is zwart bloed: Het iconografische bewijs van een dominerende zwarte en gekleurde Europese natie die een adellijke en koninklijke elite waren (1500-1789), Egmond Codfried, Den Haag 2009.


Expositie in STIBULA van 25 juni tot 25 juli. Op 25 juni is er een lezing door Egmond Codfried. Gratis toegankelijk. De bijbehorend, geïllustreerde brochure kost 35 SRD.

========================================================

Cartouche:


Het was onze voorouders verboden te leren lezen en schrijven. Waarom? Omdat zij dan zaken over slavernij, vrijheid, Mensenrechten en vooral de geschiedenis van het ‘Ethiopische ras,’ over zwarten, zouden leren waardoor ze hun mentale slavernij zouden afwerpen. Na 146 jaar kunnen wij lezen en schrijven maar vertelt men ons niet dat de Surinaamse planters zwarte en gekleurde mensen waren die Suriname al in 1742-1753 onafhankelijk wilden maken van Nederland en dat de witte Europeanen van 1500-1789 geregeerd en onderdrukt werden door de oorspronkelijke zwarte en gekleurde Europeanen, adel en koningen die blauw bloed hadden, wat zwart bloed was gesymboliseerd door een Moortje. Nu wij dit weten kunnen wij afrekenend met mentale slavernij,  witte suprematie en de her-kolonisatie van Suriname.

Organisaties en verenigingen die prijs stellen op een lezing of eenvoudige volksexpositie met reproducties van portretten van de Surinaamse planters, gouverneurs en de zwarte Europese adel en koningen kunnen zo snel als mogelijk contact opnemen met Egmond Codfried
bluebloodisblackblood@hotmail.com

maandag 2 mei 2011

MARIA SUSANNA DU PLESSIS; DADER OF SLACHTOFFER?



[Jacobus van der Werff, neef van MSDP te Utrecht]


Black History:
Maria Susanna Du Plessis(1739-1795): Dader of slachtoffer?
De onafhankelijkheidsstrijd van de 18e eeuwse Surinaamse planters.

Sinds enige tijd kunnen wij ons verheugen in maar liefst twee wetenschappelijke studies naar Maria Susanna Du Plessis, wiens gebarsten grafsteen te bewonderen is in de Hervormde Kerk aan het Kerkplein. Indien Surinamers deze onderzoeken meer zouden betrekken in hun alledaagse beeldvorming van de 18e eeuw blijkt dat er een veel groter en belangrijker Black History, nationalistisch en antikoloniaal verhaal schuilt achter deze vrouw dan het bekende ‘Quaat gerucht’ van een babymoord. Namelijk dat zij de enige dochter was van Mr. Salomon Du Plessis (1700-1785), die de krachtdadige woordvoerder was van een republikeinse, Surinaamse onafhankelijkheidsbeweging (1742-1753). De kolonisator heeft later via haar zogenaamde ‘Vaderlandsche’ historici als Van Sypesteyn, Teenstra en Van Lier, de ‘gotisch’ aandoende mythes van de verdronken baby, over ‘een jaloerse monster,’‘een helsche moordenares’ en ‘een wangedrocht van een wijf,’ (Stedman 1799); gebruikt om de familie Du Plessis en de revolutionaire beweging in diskrediet te brengen zodat latere Surinamers geen inspiratie aan de strijd van hun Verlichte plantersvoorouders zouden opdoen. Want zij kwamen immers twintig jaar eerder dan de Amerikaanse planters in opstand tegen koloniale exploitatie en burgerlijke onvrijheid en verdienen daarom minstens dezelfde soort consideratie als de Amerikaanse Vroede Vaderen.

Men leest in ‘Het Recueil van Egte Stukken en Bewijzen’ door Salomon Du Plessis, Johan J. Mauricius e.v.a, Weduwe Schouten, Amsterdam 1752, gedetailleerd alle stukken met betrekking tot remonstranties, voorvallen, schermutselingen en de vuilspuiterij, die speelden rond de strijd van de groep die ten onrechte bekend is als ‘de cabale,’ maar zichzelf voorlang een ‘Republicainsche’ noemde. Zij betoogde de ‘waarachtige herders en bestuurders’ te zijn van het Surinaamse volk en de gouverneur slechts ‘een huurling van de Sociëteit was,’ en bepleiten dat ‘selfs alle eerbewijzen en uiterlijke distinctiën moeten afgeschaft worden,’ aldus Mauricius.(1748) De Republikeinse partij betoogde dat verschillende gouverneurs ‘infracties’ pleegden op het Octrooi, de Grondwet, en dat de Sociëteit daarmee haar bestuursrechten op Suriname had verspeeld, schrijft Salomon Du Plessis. Hun burgerlijke, legalistische strijd culmineerde in het vertrek van Mauricius, en een ‘mini-staatsgreep’ waarbij Otto baron van Verschuer als ‘volksgouverneur’ werd gekozen. Zijn regering duurde van 14 september 1751 tot 2 februari 1752, maar hij werd op bevel van de Prinses-Gouvernante Anna, de weduwe van Stadhouder Willem IV, vervangen door Wigbold Crommelin.(S.Hira 1993:133) Dit enorme, vijfdelig werk, in folio formaat; zou Suriname’s nationale boekwerk moeten zijn, want hierin valt de wording van de Surinaamse Identiteit en de Surinaamse Beschaving te lezen. De Surinaamse planters van de tweede en derde generaties spraken bij voorkeur het Sranan en waren Surinamers geworden. Sommige meesters gingen zelfs samen met hun Afrikaanse slaven helemaal in Winti op.(Van Lier 1947:61)



[Jacobus van der Werff]

Ons huidige beeld van de slavernij is echter sterk beïnvloed door de 19e eeuwse Emancipatiebeweging waarbij de misstanden soms voor het goede doel werden aangedikt, waardoor de kijk op de verdiensten van die periode helaas wordt vertroebeld. Waarmee absoluut niet gezegd is dat Maria  Susanna Du Plessis als slavenhoudster geen grote afkeuring en veroordeling als dader verdient; maar de geschiedenis is namelijk veel genuanceerder. Slavernij en koloniale uitbuiting kunnen dus nooit goedgepraat worden, maar dit onderzoek tracht het beeld van Maria Susanna Du Plessis en haar omgeving te corrigeren en aan te vullen en is ook een pleidooi om meer oog te hebben voor het intellectuele erfgoed van de slavenhoudende voorouders. Net zoals moderne Surinamers steeds meer oog hebben voor de toeristische waarde van de historische, witte gebouwen en woningen die deze slavenhouders lieten bouwen; zo zullen de vrije Surinamers zich ook steeds meer bewust worden van het intellectuele erfgoed van deze voor nationale en burgerlijke vrijheid strijdende voorouders. Zij zullen daartoe ook de door de kolonisator opgelegde revisionistische, racistische, en eurocentrische geschiedenis moeten afwijzen. De filosoof J.J.Rousseau, één van de ‘Vaders van de Franse Revolutie’ (1789-1795) werd namelijk gesubsidieerd en uitgegeven door de Surinamer Pierre-Alexander Du Peyrou (1729-1794); met opbrengsten van de Surinaamse slavernij. Deze zeer rijke, absente planter en schrijver in Zwitserland, werd door Rousseau beschreven als ‘donkerbruin.’(basané) James Boswell (1740-1795), een kleinzoon van een zuster van Cornelis van Sommelsdijck, noemde zichzelf ‘black’ en schreef over Rousseau: ‘A genteel black man in a Armenian coat.’(1772)(Heinemann 1952)

Maria Susanna Du Plessis werd in Suriname geboren, de dochter van de eveneens Surinaamse Johanna Margaretha van Striep (1706-1769). Die was de dochter van Johanna Maria de Bruyn, geboren te Killesteyn, Lexmond-Vianen. De familie De Bruyn, een burgemeesters- en koopmansgeslacht, stamde uit Vianen waar zij het oude kasteeltje Killesteyn van de Brederode’s bewoonden. Van Striep was de weduwe van Daniël Pichot, een lid van de rijkste en machtigste Surinaamse familie en had twee zonen, Du Plessis’ halfbroers; Jan Willem (1730-1802) en Ephraïm Daniël Pichot (1753-1848). In 1737 hertrouwde zij met Mr. Salomon Du Plessis, een Nederlander van hugenoten origine. Ze schonk hem een dochter, Maria Susanna en een zoon; Reinier Isaac (1741-1787). Maria Susanna Du Plessis was vervolgens tweemaal gehuwd. In 1754 met Frans Laurens Grand (1730?-1764), en in 1767 met Frederick Cornelis Stolkert (1747-1804?), de stiefzoon van gouverneur Jan Nepveu (1719-1779). Nepveu was na de dood van zijn eerste echtgenote hertrouwd met Elizabeth Buys (1728-1775), de weduwe Stolkert, van wiens moeder Anna Juliën (1705-) gouverneur Johan Jacob Mauricius (1692-1768) schreef; ‘zijnde een oude mulattin.’ Als dochter van twee Europeanen was Anna Juliën wellicht een zwarte van Europese origine, net als de drievoudige gouverneursweduwe Charlotte van der Lith (1700-1753), en ze hadden een mulatten uiterlijk. In 1783 liet Du Plessis zich scheiden van haar tweede, misschien ook gewelddadige echtgenoot Stolkert. Het betrof mogelijk een dynastiek huwelijk om de terugkeer van haar verbannen vader te bevorderen. Er ontstond toen een strijd over het eigendom van haar plantage Nijd ten Spijt welke ook na haar dood tussen haar erfgenamen en Stolkert voortduurde. Vaststaat is dat hij vanwege hun huwelijkscontract (1767), dat verder op dit punt werd aangescherpt, geen hand mocht hebben in, of aanspraak maakte op haar bezit. Er mag, afgaande op de verschillende echtscheiding stukken, gesteld worden dat Stolkert zijn ‘gescheiden huisvrouw’ lasterde met een verhaal over een door Du Plessis opzettelijk verdronken baby.

De verhalen over Mevrouw Stolkert-Du Plessis kennen wij uitsluitend uit het min of meer fictieve reis- en avonturen verslag van de Schotse Stedman ‘Reize naar Surinamen’ (1799) die tussen 1773-1777 in Suriname verbleef als huurling in het leger van de Zwitserse kolonel Fourgeoud. Een vergelijking met de bronnen wijst uit dat Stedman zich voor een bijzonder zware aantijging aan Du Plessis, baseerde op een aanklacht uit 1733 tegen een planter Christiaan Bisschof die door vijftien slaven werd beschuldigd van een moordpartij op een zevental jeugdige slaven.(Dragtenstein 2002:114) Stedman, een vriend van Stolkert en diens stiefvader Nepvue, schreef alsof Du Plessis zelf van deze gruwelijke misdaad werd beschuldigd, die zes jaar vóór haar geboorte plaatsvond. Stedman beschuldigt haar verder van het doodsteken op 1 mei 1775 van een jonge slavin van wie zij vermoedde dat zij haar echtgenoot wilde verleiden. Echter bleek hij zich ditmaal gebaseerd te hebben op een krantenbericht van 25 februari 1775 waarin de autoriteiten om informatie vragen naar aanleiding van de vondst van een lijk van een jonge mulattin welke dreef in de Suriname Rivier, met op de rug gebonden handen en een doorgesneden keel. Stedman beweerde dat het lijk naast Du Plessis’ woning werd gevonden, het Cornerhouse aan het Oranjeplein.

De geschiedenis van de slavin Alida, wiens borst door Du Plessis zou zijn afgesneden en geserveerd aan haar ontrouwe echtgenoot, is niet terug te vinden in de bronnen. Alida is een fictief personage uit een vernieuwend en folkloristisch toneelstuk van Eddy Bruma en Jo Dompig (1963) welke vele malen werd opgevoerd bij de viering van honderd jaar Emancipatie. Concreter en interessant zijn echter de aantekeningen in de Notulen van de Politieke Raad (14 februari 1792), het Bestuur, waarin haar ex-echtgenoot zitting had. Teenstra, een 19e eeuwse schrijver beweert, ongegrond, dat zij in die notulen beschuldigd werd van moord op haar slavin ‘Aura.’ Hier wordt zij slechts door Stolkert beschuldigt van het laten ontvoeren van haar voormalige slavin Aurora, die zij eerder had gemanumitteerd (1789), naar het ‘Eylandt St. Eustatius.’ En (27 maart 1792) dat zij Aurora’s kinderen verborg op haar plantage voor het bestuur dat hen wilde horen over de verblijfplaats van hun moeder. In haar Testament (1791)(Neus 2003) schrijft Du Plessis dat Aurora, vanwege ‘verregaande impertinentiën,’ niet van haar mag erven en zich niet op haar plantage mag begeven. Verder maakt zij melding van gouden sieraden die aan Aurora toebehoren. De aard van het conflict en welke relatie er tussen de twee vrouwen bestond blijven onduidelijk. Gezien de melding van kinderen, zou het kunnen dat Aurora’s kinderen door een lid van de Pichot Duplessis familie waren verwekt en dus door Du Plessis als haar bloedverwanten werden gezien. In grote tegenstelling tot het wraakzuchtig en bloeddorstige imago treft men een aantekening in het Doopboek dat Du Plessis in 1792  als meter was gevraagd, voor Marcus Jan Jobin, een zoontje van de schoonfamilie van haar eerste echtgenoot. Verder adopteerde zij in haar testament (1791) een slaven jongen, ‘haar geliefde mulatten slaaf en bediende Fredrik’ die onder de hoede van twee gebroeders Pichot een studie moest volgen in Nederland en na terugkeer voorzien moest worden van een huis en erf voor zijn levensonderhoud. Alles ten laste van haar nalatenschap. Hij is mogelijk Frederick E.M. van Du Plessis die ook slavenhouder werd. Ook maakt haar testament legaten aan enkele slaven, slavinnen en hun kinderen en kleinkinderen. Ze gedenkt ook haar neef te Utrecht, Jacobus van der Werff (1761-1807) met een legaat van 800 guldens. Een portret van Van der Werff als zes jarige, (P. de la Croix 1767, Iconografisch Bureau 95101) die in het grootste huis van Paramaribo werd geboren, toont een voornaam jongetje met sterke Afrikaanse gelaatstrekken, en vormt een verdere aanwijzing over het zwarte uiterlijk van Maria Susanna Du Plessis, slavenhoudster.

De graftekst: ‘Eindelyk ben ik tot rust gekomen,’ welke ten onrechte uitgelegd werd als een bevestiging van haar duivelse imago, werd echter door haar zelf opgesteld. Een advertentie aan het einde van haar leven maakte melding van dat zij slechts met een kruisje ondertekende. Ze had dus aannemelijk als dochter van de woordvoerder van de republikeinen, een moeilijk leven geleid, met de strijd van de republikeinen onder leiding van Mr. Samuel Pichot en Charlotte van der Lith tegen gouverneur Mauricius. De levenslange verbanning van haar vader naar Nederland zorgde dat zij sinds 1746 vaderloos opgroeide. Verder was er de vroege dood van haar eerste echtgenoot Grand met wie zij samen de plantage Grand Plaisier, later Nijd ten Spijt, had ontwikkeld. Er was blijkbaar sprake van het persoonlijke leed van ongewilde kinderloosheid. Daarna de moeilijke echtscheiding van Stolkert, en het gevecht om behoud van haar plantage. En tevens de dood van haar beide ouders. De strijd met Stolkert over Aurora. In haar inboedel treft men echter ook een gitaar, een paardrijdzadel, verschillende Franse romans en lijkt zij een voorkeur gehad te hebben voor de kleur groen. Haar erfgenaam was Salomon Reinier Marius Pichot du Plessis (1789-1840), een kleinzoon van Jan Willem Pichot en rechter te Maastricht, die op verzoek van zijn meter M.S. Du Plessis, de familienamen samenvoegde.(CBG, Dossier Pichot Du Plessis) De naam Maria komt terug in de familie als Marius. Haar verlaten plantage, ook bekend als Grani, vernoemd naar de eerste eigenaar; verviel in 1975 weer aan de Staat omdat de latere erfgenamen het niet eens werden over de verdeling van de boedel. Stedman beschrijft haar als schoon, ‘getooid met de grootste tederheid getroffen in een vrouw.’ Verder leest men een suggestie dat zij zijn avances had afgewezen.

Egmond Codfried

Bronnen:
Maria Susanna Du Plessis (1739-1795), Egmond Codfried, Weekkrant Suriname, 2001
Maria Susanna Du Plessis (1739-1795); Dader of slachtoffer?, Egmond Codfried, 2002.
Susanna Du Plessis; Portret van een slavenmeesteres, Hilde Neus–van der Putten, 2003.
Toneelstuk: Maria Susanna Du Plessis, Egmond Codfried, Theater Cosmic, 200l.
Lezers die Black History willen bevorderen kunnen zich aanmelden:
egmondcodfried@hotmail.com

==================================================